logo
kop1
nijmegen
home
< < terug < <
contact
geschiedenis
en dan dit...
architectuur
stations oud
stations modern
literatuur
links
pomp

Geschiedenis van het tanken

De eerste benzinepomp in Nederland, van Shell, verschijnt in 1920 voor hotel Pabst in Zeist. Aanvankelijk prijkt boven op de pompkast een glazen bol met merknaam.
Rond 1930 komen de kiosken voor de pompbediende, en, typisch voor Nederland, een luifel tegen de regen. Aanvankelijk alleen als bescherming voor de pompbedienden, later ook voor de tankende auto's. Op die luifel komt de merknaam. Staan de pompen aanvankelijk op of aan de stoep, al snel wordt het mogelijk, aan weerszijden van de pomp te tanken. Er komen aparte in- en uitritten, zodat de weg zelf vrij van opstoppingen blijft. De vitrine op het pompeiland groeit uit tot een kiosk, waar motorolie te krijgen is, en met een kantoortje. Vergeleken met Amerika zien de stations er in Nederland nogal sober uit.

hist1 Op de toenemende wildgroei aan goedkoop uitgevoerde stationnetjes en luifels komt steeds meer kritiek in verband met landschappelijke vervuiling. Het leidt er zelfs toe dat de maatschappijen richtlijnen op gaan stellen voor het uiterlijk van hun stations. Zij willen tenslotte geen klanten afschrikken. Esso had voor de oorlog al een "Handleiding ter verbetering van aanzien en service-verleening van Standard-garages" uitgegeven met gedetailleerde richtlijnen voor kleurgebruik en reclame. Na 1935 begon de uitvoering van de Rijkswegenplannen van de overheid op gang te komen en ontstond behoefte aan nieuwe servicestations. Vaak bouwden de maatschappijen die in de nieuwe architektuur, met strakke, zakelijke lijnen en lichte, frisse kleuren. De kiosken werden van glas, en vaak voorzien van een extra service- of doorsmeerruimte.

Na de oorlog werd de uitvoering van nieuwe Rijkswegen met om de 10 a 20 km een tankstation opnieuw voortvarend ter hand genomen. De maatschappijen stonden voor de taak op korte termijn veel stations te bouwen, wat al snel tot vormen van standaardisatie leidde. Voor het ontwikkelen hiervan werden nogal eens architekten met een zekere faam aangetrokken. Zo ontwikkelde Dudok voor Esso een serie standaardstations, bestaande uit steeds groter wordende kiosken onder een vleugelvormige betonluifel. Een der laatste van deze stations is naar het Autotron in Drunen verplaatst en gerestaureerd. Ook Shell werkte aan een serie standaardstations.

Fina (toen nog Purfina) kwam in kontakt met Sybold van Ravesteyn, die 24 stations voor de maatschappij zou bouwen. Hij was tegen het volledig standaardiseren, omdat elke situatie toch weer verschillen biedt. "Het benzinestation kon, met de daarbij behorende weg en de auto's daarop, het landschap tot een nieuw karakter en een nieuwe schoonheid brengen." In originele staat overgebleven is, van al de ontwerpen van Van Ravesteyn, alleen het inmiddels gesloten station aan de Apeldoornseweg in Arnhem overgebleven. Verder is er door ons buro een gemoderniseerde replica neergezet in Drachten aan de Stationsweg. Rijkswaterstaat stelde strenge voorschriften vast. Zo waren nevenfunkties als doorsmeren aan de rijksweg verboden. Voor wat betreft de architektuur werd de voorkeur gegeven aan gepleisterde gebouwen met ijle, schuin oplopende luifels. Men kwam tot de konklusie dat aanpassing aan de omgeving meestal tot niets leidde. Voor het eerst werd het benzinestation als autonoom bouwtype opgevat, met een eigen verschijningsvorm.

Bij Caltex (tegenwoordig Texaco) introduceerde architekt Rondeltap de luifel ten behoeve van een goede werkverlichting en als drager van lichtreklames ter verhoging van de "stopping power" van het station. In de jaren zestig werd de luifel typerend als expressiemiddel. Vakwerkspanten, laminaatliggers, betonportalen, pergola's, alles kwam voor. Het gebouw als witte doos raakte uit de gratie en kreeg schoon metselwerk en houten kozijnen en een boeiboord. Door het verdwijnen van de garagefaciliteiten kon het bovendien weer veel kleiner worden.

hist2 In ons land deed zelfbediening voor het eerst zijn intrede in 1962, maar drong pas tegen 1970 definitief door. Dit vroeg om grote luifels, om comfortabel te kunnen tanken. Het aantal pompeilanden nam toe door de explosieve verkeersgroei. Ze werden liefst opgesteld volgens het principe van tolpoorten. Makkelijk bereikbaar voor de haastige automobilist en altijd ergens plaats. Schaalvergroting en door de economische situatie gedwongen standaardisatie sloegen toe. Het tankstation vond uiteindelijk haar uniforme vorm. Pompunits en een verkoopdoos onder een grote luifel met brede rand, met daarop de maatschappijkleuren.
De kiosk was weer begonnen uit te groeien tot een winkeltje, omdat de klant hier betaalde, en zijn aandacht gevestigd kon worden op uitgestalde koopwaar.

Met het vrijgeven van de verkoopregels op tankstations de laatste jaren groeit het assortiment in de winkels snel, en daarmee de omvang. "Convenience shops" van 100 m2 waar melk, broodjes en maaltijden te krijgen zijn, zijn tegenwoordig geen uitzondering meer.
Sinds de verscherping van de milieu-eisen begin jaren '90, verdween het ene na het andere kleine station. De overblijvende verkooppunten worden voorzien van vloeistofdichte bestrating tegen oliemorsen, en dampretoursystemen tegen de altijd bij de pomp hangende benzinedampen. Deze wijzigingen gaan gepaard met een uitgebreide afgraving en sanering van de ondergrond waarop het tankstation staat.

Het moge duidelijk zijn dat de vaak expressief vormgegeven stations uit het verleden deze sanering vrijwel niet overleefd hebben.

Bronnen:
.
"Buiten bedrijf: benzinestations", uitgave PIE Zeist
Artikel "Gooi maar vol" Elseviers Magazine 11-9-1993

(terug)
pijl

.

logo
logo

The copyright of this site and its contents is by Ir Grootveld... Site design by Ir Grootveld / Blinksoft
Please change "fontsize" in your browser if page looks corrupted.